2. Pastorie

thema II
Omdat de oude pastorie te ver van de nieuwe Petruskerk stond, werd in 1908 ook een nieuwe pastorie gebouwd, naast de kerk. 
De historische architectuur van voor 1900 werd bepaald door de mogelijkheden van hout, baksteen en natuursteen. Voor de overspanning tussen de gemetselde zijmuren was de houten balk de maatstaf. Dit leidde voor de woonarchitectuur in pandbreedtes van gemiddeld zo’n 5 à 6 meter met uitschieters tot circa 8 meter. Uitzonderingen zijn woningen waar de balken loodrecht op de voorgevel liggen. Deze huizen hebben een variërende pandbreedte en zijn minder diep.


De neorenaissancestijl van kerkstraat 26 grijpt terug op motieven van de renaissance-bouwkunst, vooral op de Hollandse variant. Dat is te zien aan de topgevels, de speklagen en de kruiskozijnen.

De gevel is opgetrokken uit metselwerk en sluit met het voegwerk aan bij de architectuur van de Petruskerk.
Het kleurbeeld wordt gedomineerd door de kleur van de bakstenen en de contrasterende horizontale speklagen. De plint is van natuursteen met het oog op opspattend vuil.
Muurankers verbinden de balklagen van de verdiepingen met de gevel om deze te beschermen tegen uitknikken. Er zijn ook strijkbalkankers te zien waarmee de muur aan de evenwijdig lopende balken zijn bevestigd.

De entree ligt verdiept tussen de verspringende geveldelen, de risalieten. Het ondiepe portiek heeft een paneeldeur met een driedelig glas-in-lood bovenlicht.
De ramen van de begane grond zijn vijfruits schuiframen met glas-in-lood in het bovenlicht. Onder de ramen bevinden zich ondiepe basementen met siermetselwerk, de dagkanten bestaan uit profielsteen met een kraal, erboven ligt een hardstenen latei met een segmentboog en siermetselwerk. De ramen op de verdieping  hebben een driedelig bovenlicht met geprofileerde stijlen.
De rechter zijgevel heeft een middenrisaliet, die eindigt in een topgevel met luik.  De gevel maakt een monumentale indruk waarmee de status van de pastorie werd benadrukt. Aan de achterzijde bevindt zich een langgerekte, lagere aanbouw met een dak van keramische pannen.

Om zoveel mogelijk licht binnen te laten zijn de raamopeningen hoog, de verhouding van de ramen is verticaal. De ramen zijn opgedeeld door roeden waartussen de ruiten zijn gevat, inmiddels kon men glasplaten van dit formaat maken. Boven de kozijnen zijn segmentbogen aangebracht die de druk op het kozijn verminderen, boven de ramen in de trapgevel is gekozen voor blinde lancetbogen.
Bovenaan wordt de gevel boven de bouwvolumes op verschillende manieren beëindigd. Dit legt nadruk op de individualiteit van het pand. De bekendste gevelbeëindigingen zijn topgevels (trapgevelstuitgevels en klokgevels) en lijstgevels. De rechter risaliet herhaalt de indeling van het middendeel en heeft een tuitgevel, deels met trappen. 
Op het schilddak en de dakkapellen staan pirons. Het dak is steil, belegd met leien en zink. Bij woonhuizen is dat zeldzaam, meestal worden keramische pannen gebruikt. Deze pastorie vormt hiermee een illustratie voor betekenis van het gezegde 'van een leien dakje'...