4. de molens van Uden

thema VI

de molen van Jetten


De Udense standerdmolen aan de Aalstweg is gebouwd voor of in 1811, hij was eigendom van de Udense burgemeestersfamilie en stond destijds aan de Helenastraat. Rond 1900 kreeg men door bebouwing in de omgeving last van te weinig windvang om de molen goed te laten draaien. Daarom werd hij in 1918 naar het open veld aan de Aalstweg verplaatst. De ruimte die vrij moet worden gehouden voor een goede windvang is van cruciaal belang. Daarnaast wil men de zichtbaarheid van de molen in stand houden.

Er is een formule om te kunnen bepalen of bebouwing en beplanting op een bepaalde afstand van de molen niet te hoog zijn. De eerste 100 meter moet vrij zijn van obstakels. Vanaf 100 tot 400 meter geldt een oplopende lijn. Om vrije windvang en het zicht op traditionele molens te garanderen is deze molenbeschermingszone ingesteld. Binnen deze zone gelden de volgende voorwaarden:
  • Binnen een straal van 100 meter mag geen bebouwing of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 100 regel) 
  • Voor bebouwing in de nabije omgeving geldt dat binnen een straal van 100 tot 400 meter de maximale hoogte van bebouwing/beplanting niet hoger mag zijn dan 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30 regel) 


Een korenmolen was vroeger een onmisbaar onderdeel van de voedselvoorziening van een dorp. De molenaar kreeg daardoor ook een belangrijke positie in de dorpsgemeenschap. Tot 1900 stonden er in Nederland ongeveer 10.000 molens. In elk dorp voorzagen molens in de eerste levensbehoeften van de bewoners: graan werd tot het meel gemalen, waarmee in ieder huishouden het dagelijks brood gebakken werd. De korenmolen was daarom ook een ontmoetingsplaats voor de dorpsbewoners.

Vroeger was de molenaar meestal pachter van een korenmolen, de lokale adel of het stadsbestuur had de molen in eigendom. In de loop der tijd werden veel molenaars eigenaar van de molen die ze bemaalden. In 1883 werd de Udense molen verkocht aan Cornelis Roozen, de eerste eigenaar die ook zelf molenaar werd.

De windmolenaar had niet alleen verstand van het malen van graan, hij moest ook de wolkenvormen goed kennen om te weten wanneer hij de windmolen nog verantwoord kon laten draaien. Wanneer een molen bij te sterke wind op hol slaat, bestaat het risico dat de hele -voornamelijk houten- constructie in brand vliegt. Ook moet een graanmulder de molenstenen goed kunnen scherpen (billen).

Sommige mulders maalden alleen voor huishoudens en -later- de bakkers, maar velen leverden ook voer voor het vee van de boeren: het boerengemaal. Dit gebeurde overal op de molens in de wat kleinere dorpen, daar komt het spreekwoord "Wie het eerst komt, die het eerst maalt" vandaan.

Korenmolens werden vanwege het stof meestal niet bewoond.

opbouw standerdmolen

De molen bestaat uit een groot rechthoekig bovenhuis (kast) dat op een zware, ronde verticale spil, de standerd, geplaatst is. In het bovenhuis bevindt zich de aandrijving van de wieken en de maalstenen. De kast van de standerdmolen wordt gedragen door de standerd, de molen kan door de kast te draaien op de wind gezet worden. De standerd wordt door schuinopstaande schoren recht overeind gehouden en heeft als functie de hele molen met het gaande werk, het maalwerk, de wieken, de staartbalk en de buitentrap in de wind te kunnen draaien ('kruien'). De schoren en de funderingsvoeten (het vaste gedeelte van de molen), waren aanvankelijk open, maar werden later meestal afgedekt. Hierdoor ontstond de gesloten standerdmolen. De molen van Jetten heeft ook een achtzijdige, wit beschilderde bakstenen gesloten onderbouw of voet.

Van 1925 tot 1971 werd de Udense molen beheerd door de familie Jetten, die hem verkocht aan de gemeente. De Udense molen wordt echter nog steeds 'de molen van Jetten' genoemd. Na restauratie is de molen weer in bedrijf genomen: voor het behoud is het belangrijk dat hij regelmatig draait. In 2010 is de meest recente restauratie uitgevoerd.

Bij een korenmolen wordt voor het malen van graan eerst de grondstof opgetakeld naar de luizolder. Hierbij maakt de molenaar gebruik van de windkracht: de zakken graan worden aan een touw door luiken in de verschillende zolders naar boven getakeld. Het graan wordt op de steenzolder in een kaar gestort en tussen de maalstenen tot meel gemalen. Door de tegengesteld aangebrachte zwaaivormige groeven (het scherpsel of bilsel) op de maalstenen (de bovenste heet de loper en de onderste de ligger) wordt het graan fijn gewreven. Het meel zakt vervolgens naar een lager gelegen zolder, de maalzolder, en daar wordt het maalgoed opgevangen. De molenaar controleert de kwaliteit van het meel, haalt volle zakken weg en haakt nieuwe in.
tekening Anton Sipman - draagschema standerdmolen
Onder de maalzolder bevinden zich nog een graanzolders voor de opslag. De bovenste zolder is de kap- of smeerzolder. Daar controleert de molenaar de lagers van de bovenas, het kammenwerk en het kruiwerk dat regelmatig moet worden gesmeerd.

andere molentypen in Uden


In het dorp Uden hebben naast de molen van Jetten nog vijf andere molens gestaan. Een molen aan de hoevenseweg brandde in 1929 af. Een standerdmolen in het centrum werd herbouwd, maar in 1929 weer afgebroken. Van nog twee andere molentypen zijn restanten bewaard gebleven:

bergmolen 

Van deze berg- of beltmolen staat alleen nog de romp op de Hoenderbosch. De in kruisverband gemetselde molen werd in 1864 gebouwd.


Deze beltmolen was de meest markante van alle molens die er in Uden hebben gestaan. Een beltmolen - in Brabant bergmolen genoemd - is een windmolen die staat op een heuvel, de molenbelt, die de functie van de stelling bij een stellingmolen overneemt.

In de heuvel werd aan twee zijden een doorgang (invaart) gemetseld, waardoor paard en wagen in zijn geheel de molen binnen konden rijden om te laden en lossen, en er aan de andere kant weer uit konden.
De bergmolen in Hoenderbosch was een ronde stenen beltmolen die in 1864 gebouwd werd in opdracht van Johannes de Weerdt, molenaar te Dinther. Aanvankelijk was de molen volledig afhankelijk van windkracht en stond hij te boek als windkoren- mout- pel- en oliemolen. De familie Van Heeswijk heeft het bedrijf later diverse malen gemoderniseerd. In 1955 werd een deel van de molen afgebroken.

stellingmolen 

(Bitswijk) Deze koren- en oliemolen stond vroeger in de buurt van de voormalige oliefabriek in Bitswijk, aan de weg van Uden naar Nistelrode. De olie werd verwerkt in een naastgelegen oliefabriek. Een gevelsteen geeft aan dat deze stellingmolen al in 1760 gebouwd is, hij stond toen in Arnhem, en is in 1856 herbouwd in Uden.

Een stellingmolen is een hoge windmolen met een stelling. De basis werd oorspronkelijk gevormd door een houten achtkant. Zo'n molen staat meestal in bebouwd gebied en moet hoog zijn om binnen de bebouwde kom voldoende wind te kunnen vangen, de vrije windvang. De wieken en de staart reiken dan ook niet tot de grond. Om de molen te kunnen bedienen moet er halverwege de hoogte een stelling zijn (of ook wel omloop, zwichtstelling, galerij, gaanderij of balie genoemd), die rondom de molen loopt. Vanaf deze stelling wordt de molen gekruid en worden de zeilen aan de wieken voorgelegd. Beneden beschikte men op deze manier over een grote ruimte om met paard en wagen of auto naar binnen te kunnen rijden, zonder dat men door de draaiende wieken gevaar liep.

De voet en de stelling bij deze molen in de Bitswijk zijn van steen.

Oliemolens zijn industriemolens, gebouwd om uit oliehoudende zaden (raapzaad, koolzaad, aardnoten en lijnzaad) olie te persen. De eerste door de wind aangedreven oliemolen werd in 1566 gebouwd, voor die tijd waren er rosmolens voor de winning van olie.

In Nederland werden oliemolens ook gebruikt voor de fabricage van verf, een samenstelling van lijnolie met diverse pigmentpoeders. In de landelijke gebieden in het zuiden werd voor lokaal gebruik olie gewonnen uit ter plaatse geteelde gewassen, voor bakken en braden van voedsel en als brandstof voor olielampjes.

Het proces van het olieslaan bestaat als eerste uit het fijn maken van het zaad onder grote draaiende kantstenen. Daarna wordt het warm gemaakte meel geperst in een slagblok met behulp van heien en wiggen. Als de olie bestemd is voor speciale doeleinden, zoals voor verwerking in verf voor kunstschilders (olieverf), wordt ze koudgeperst.

De stenen stellingmolen in Bitswijk werd vanaf 1883 in bedrijf gehouden door de familie van der Putten. In 1922 werd de molen verkocht en zijn de wieken verwijderd. De molen lag naast de tramlijn die een speciale aftakking had naar het fabrieksterrein voor het laden en lossen van goederen.

Meer informatie over de geschiedenis en bouwtechnische details kun je vinden op de volgende sites:
Molen van Jetten
Monumentenhuis Brabant


Mondriaans molen van Uden


In de winter van 1904 kreeg Piet Mondriaan van zijn vriend Albert van den Briel een uitnodiging om een tijd in Brabant te komen schilderen. Na een drukke tijd wilde Mondriaan Amsterdam even de rug toekeren en op het Brabantse platteland weer tot rust komen. Van januari 1904 tot januari 1905 woonde en werkte Piet Mondriaan in Uden. Het huis aan de St. Janstraat 27 waar Mondriaan kamers huurde heeft inmiddels moeten wijken voor een winkel. Het dorp telde toen 3500 inwoners, en was het centrum van de streek waar veel veemarkten gehouden werden. In het begin van deze eeuw werd het landschap rond Uden nog bepaald door heidevelden, zandverstuivingen, bossen en keuterboertjes. Wie van het land moest leven, leidde een armoedig bestaan.

Mondriaan was toen 32 jaar oud en nog een landschapsschilder, zijn abstracte composities maakte hij pas later. Met zijn vriend Albert zwierf Mondriaan door de omgeving en deed inspiratie op voor zijn schilderijen. Hij maakte lange wandelingen en fietstochten in de omgeving met zijn hondje Beppie, en legde boerderijen, het ongerepte landschap, schuren, koeien en schapen vast in aquarellen en olieverfschetsen. Hij schilderde ook de ‘Molen van Uden’. Mondriaan had een fiets met speciale steunen aan de voor- en achterwielen: met een uitklapbare ezel kon hij zittend op zijn fiets schetsen maken, om later thuis uit te werken.

Uit de Udense periode zijn maar zo’n twintig schilderijen bekend, waarschijnlijk heeft hij er veel meer gemaakt.

Wieken

Traditionele windmolens draaien met de wieken tegen de wijzers van de klok in als je met de rug in de wind staat. Op deze manier draaien de molens het beste. Wanneer de molen in rust is, worden de wieken vastgezet. In Noord-Brabant heeft de stand van stilstaande wieken de volgende betekenis:
De onderste wiek recht voor de romp betekent: even rust, voor korte duur.
De kruisstand (diagonaal, overheks genoemd) is de vreugdestand. Vaak is dit een huwelijk. Het gevlucht ('de wieken') is midden in zijn omwenteling. 
De onderste wiek voorbij de romp staat voor een nieuwe geboorte, het begin van een nieuwe omwenteling.
De onderste wiek even voor de romp staat voor rouw, het einde van een omwenteling.